Onlangs verscheen het essay De eeuwige terugkeer van het fascisme van Rob Riemen, directeur van Nexus en organisator van het jaarlijkse feest voor de geest, de Nexus conferentie. Heel voorspelbaar werd het essay afgebrand door recensenten die nog steeds vinden dat je het woord “fascisme” niet mag gebruiken voor, tja, fascisme. Zo vond Carel Peeters dat Riemen Ter Braak tendentieus had geparafraseerd, omdat hij er kennelijk van schrok dat de woorden van Ter Braak wel heel griezelig toepasbaar zijn op het verschijnsel Wilders.
In zijn essay heeft Riemen het over het verraad aan geestelijke waarden door intellectuelen die door hun weigering zich uit te spreken tegen fascistische tendenzen en bewegingen, deze juist alle ruimte geven om ongestoord hun gif te spuien:
Dit zijn de gecorrumpeerde elites die de geestelijke leegte cultiveren waarin het fascisme weer groot kan worden.
Riemen citeert naast Ter Braak ook Ortega y Gasset, Nietzsche, Camus, Thomas Mann en anderen die met hun analyses duidelijk maakten dat er meer aan de hand is in Europa dan erupties van totalitarisme: een nihilisme dat het menselijk streven reduceert tot een eeuwige strijd om meer hebben in plaats van meer zijn en dat daardoor mensen in een voortdurende staat van afgunst en ressentiment gevangen houdt. Zolang dit het geval is, zo betoogt Riemen, zal het fascisme in een of andere vorm steeds terugkeren.
Hij sluit zich hiermee aan bij Albert Camus, die aan het einde van zijn roman De Pest de hoofdpersoon, een arts die als eerste begrijpt dat er een pestepidemie is uitgebroken, het einde van deze epidemie niet met opluchting laat begroeten. De arts weet immers dat pestbacillen niet verdwijnen, maar slechts slapen tot er weer een gelegenheid komt om actief te worden. Deze in 1947 gepubliceerde roman gaat uiteraard over het fascisme en het taboe om het bijtijds als zodanig te herkennen.
Waar Riemen het heeft over de oorzaken van de “eeuwige terugkeer” van het fascisme, is hij glashelder. Het verdwijnen van zelfs maar het streven naar waarheid, recht en schoonheid heeft ruimte geschapen voor de massamens zoals beschreven door Ortega y Gasset in De opstand der horden (1930): een verwend kind dat zichzelf tot maat der dingen heeft verheven en dat niets dan minachting voelt voor intellectuele en morele inspanningen. Dit is het prototype van de Wilders-stemmer.
Maar wat doen we eraan? Riemen stelt dat alleen als we “de liefde voor het leven” terugvinden, wij Europa kunnen beschermen tegen de cyclische erupties van fascisme in steeds weer nieuwe gedaanten. Nog afgezien van de extreme vaagheid van het begrip “liefde voor het leven”: hoe doen we dat dan? Riemen meent dat het zich wijden aan
al wat waarlijk leven geeft – waarheid, goedheid, schoonheid, vriendschap, rechtvaardigheid, compassie en wijsheid
ons resistent zal maken tegen de “dodelijke bacil die fascisme heet.” Misschien is dat waar, maar het is nauwelijks een oplossing te noemen, aangezien het sedert de tweede helft van de negentiende eeuw opgekomen nihilisme inmiddels zo veel terrein (lees: hoofden en harten) gewonnen heeft, dat de door hem genoemde waarden door de overgrote meerderheid als onzin worden beschouwd, of nog erger: in het geheel geen betekenis meer hebben. Immers, de geestesgesteldheid die daarvoor nodig is, vereist een dorst naar kennis en wijsheid, een vurig verlangen om een beter mens te worden en de zelfstandigheid om zelf te denken.
Maar als het zo is als Riemen beweert – en ik vrees dat hij gelijk heeft – dat het onderwijs deze dorst, dit verlangen en de autonomie van het denken allang niet meer stimuleert, of zelfs afleert, hoe kweken we die resistentie dan? De titel van zijn essay suggereert dat Riemen er zelf ook weinig vertrouwen in heeft dat het ooit nog goedkomt.