Skip navigation

Tag Archives: DDR

Gedurende de hele maand juni is in Galerie Joghem werk te zien van Sina Fischer, een belangrijke jonge beeldend kunstenares. De tentoongestelde werken zijn op het eerste gezicht onschuldig uitziende kinderportretten, die echter bij nadere inspectie grote geheimen bevatten.

Sina Fischer werd op 21 februari 1978 geboren in Merseburg in de toenmalige Deutsche Demokratische Republik. Zij groeide op in Oost-Berlijn, in de Kollwitzstrasse. Dat laatste was een bizar toeval, zoals later zal blijken. In 1986 verlieten Sina en haar ouders en zusje de DDR, op Sina’s verjaardag, een jaar nadat haar ouders een uitreisvisum hadden aangevraagd.

Voor de ouders was het gebrek aan vrijheid de belangrijkste reden om te vertrekken. Dat konden zij hun kinderen niet vertellen, want die zouden dat per ongeluk op school kunnen doorvertellen, dus werden Sina en haar zusje overtuigd met verhalen over de grote hoeveelheden snoep die zij in het westen zouden aantreffen en de wonderen van techniek, zoals een horloge dat tegelijkertijd een wekker is. Sina woont sinds 1997 in Nederland, waar zij in 2011 afstudeerde aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht.

In haar bekroonde afstudeerscriptie onderzoekt Sina haar relatie tot de DDR en de daaruit voortgekomen fascinatie voor totalitaire systemen, die een rode draad in haar werk is. Ik ga hier wat uitgebreid op in, omdat ik meen dat Sina’s beeldende kunst geboren is uit dezelfde behoefte om te begrijpen als het onderzoek dat zij verrichte in Berlijn voor haar scriptie. Daartoe verbleef zij onder andere in een voormalige Stasi-onderzoeksgevangenis, die zij minutieus beschrijft:

Ik sta alleen in een lange hal, 40 deuren, 20 aan iedere kant, allemaal gepolsterd van binnen. Het perspasje aan mijn jas verschaft mij de bewegingsvrijheid die de normale bezoeker hier niet heeft.
Ik ruik de bekende linoleumgeur, een geur die een ieder die in Oost-Duitsland is opgegroeid gelijk zal herkennen en loop langs al deze deuren. De ruimtes erachter zien er allemaal hetzelfde uit. Op de verdiepingen boven en onder mij bevindenzich nog eens evenveel van deze ruimtes.

Elk van de ruimten wordt onderzocht en beschreven. Sina laat zich opsluiten in een van de ondergrondse cellen om precies te kunnen ervaren wat dit inhoudt. Zij realiseert zich, in haar eigen woorden:

Ik zit sinds 2 uren in een cel, op een kruk, met rechte rug en
mijn handen op tafel. Ik ga onwillekeurig in mijn herinnering
terug naar mijn schooltijd in Oost Berlijn. De enige manier
waarop wij mochten zitten in de klas was zoals ik nu zit, ons
blik recht vooruit op het schoolbord gericht.
Ik ben verbaasd hoe goed ik deze houding nog beheers en dat ik
gedragsregels uit het alledaagse leven hier tegenkom als
strafmiddel.
Mijn blik, ook nu weer recht vooruit, gericht op de deur met
daarin het kijkgat.
Ik stel me voor hoe het moet zijn geweest om hier te zitten en
om de 5 minuten hetzelfde geluid te horen, het wegschuiven van
het metalen plaatje dat voor het kijkgat zit.
Geen enkele afleiding. Geen papier, pen, boek of tijdschrift.
Alleen het Niets was aanwezig en mensen achter deze deur.
Mensen, die om de 5 minuten zichtcontroles hielden en zodoende
hun werk deden.

De gevangenis was zelf een totalitair systeem binnen het grotere totalitaire systeem. Elke handeling, elke beweging was onderhevig aan strenge regels:

Zellenordnung
Ein mündlicher Befehl ist dasselbe wie eine schriftliche
Die Lagerstätte darf Tagsüber nur mit ärztlicher
Liegeerlaubnis benutzt werden
Das Anlehnen oder Lehnen gegen Wand oder Tisch ist Verboten
Jede 5 Minuten erfolgt Sichtkontrolle
Schlafen geschied liegend auf dem Rücken, die Hände auf der
Decke aufliegend
Des Nachts erfolgt Sichtkontrolle mit Licht alle 3 Minuten
Im Falle falscher Körperhaltung wird der Inhaftierte geweckt
Decke morgendlich zusammenlegen zu einem gleichmäßigen
Viereck, in jede Richtung 24 kleine Vierecke
Der Zahnputzbecher ist jeden Morgen 2 Zentimeter rechts des
inneren Wandschrankbereichs anzutreffen, der Stiel der
Zahnbürste schräg nach rechts geneigt so das die Borsten nach
links weisen
Handtücher mit den Falten nach innen am Haken aufhängen
Bei Öffnen der Tür steht Inhaftierter mit Gesicht zur Wand,
die Hände verschränkt auf dem Rücken und meldet sich mit
seiner Zellennummer
Jegliche Kontaktaufnahme mit dem Aufseher ist Verboten

Het is een lachspiegel van de DDR als geheel, zij het een grimmige. Wie hier opgesloten werd, moest iets op te biechten hebben. Het waren mensen die zich hadden verzet of die per ongeluk iets verkeerds hadden gezegd, een foto van een verkeerd gebouw hadden gemaakt, of soms gewoon door buren waren aangegeven. Het doel van de opsluiting was, in Sina’s woorden:

Bekentenis Productie Afdeling, zo heetten deze drie
verdiepingen. Op een ervan sta ik nu en besef dat een
toepasselijker woord hier niet voor te vinden is. Hier werd
niet aan waarheidsvinding gedaan maar werden schuldbekentenissen
geproduceerd.

Zij citeert een toenmalige ondervraging:

‘Wij hebben de macht, de onbeperkte macht, dat is wel duidelijk voor u, toch?
Wij kunnen met u doen wat wij willen. Er is niemand die u kan helpen.
Voor ons is het makkelijk u te laten sterven. Wij zetten u in een bus, met aan de buitenkant het opschrift brood, boter of groente.
U komt nergens levend aan, u verdwijnt op eeuwig. Nooit in uw leven zult u de mogelijkheid hebben om over dat wat u hier hebt meegemaakt te spreken.
Doet u dat wel zult u het niet overleven.’

Toch schrijft Sina tegen het einde van haar scriptie:

‘Ik voel me prettig als ik in een ondergrondse cel zit en de geur van vocht inadem, samen met de verstikkende stilte. Het raakt een gevoel dat altijd aanwezig is in mij. Ik noem het thuis.’

Het verlangen naar de DDR, hoe vreemd dat ook moge klinken, heeft haar nooit verlaten. Het is geen verlangen naar onderdrukking, maar naar de sfeer en de geheimzinnigheid van het Oost-Berlijn waarin zij opgroeide tussen huizen met kogelgaten; ruïnes die griezelig waren maar ook uitnodigden tot verkenning; binnenplaatsen met geheimzinnige donkere hoeken; de alom aanwezige geschiedenis in elke steen, elke laag van elk gebouw; en de afwezigheid van lawaai en felle kleuren, die ruimte bood voor haar eigen gedachten en fantasieën.

In vergelijking daarmee was West-Berlijn, waar het gezin naar verhuisde, een bombardement van de zintuigen dat niet alleen weinig ruimte liet voor innerlijke beleving, maar dat ook de herinnering, de geschiedenis verdrong.

Tegelijkertijd was de DDR natuurlijk in de eerste plaats een maatschappij vol verboden geheimen, mensen die je niet kon vertrouwen, een staat die het liefst de inhoud van je gedachten wilde controleren. De juf van de Kindergarten merkte op dat Sina in haar eigen wereld leefde en vroeg bezorgd aan haar moeder of zij daar niet uit gehaald moest worden. Het siert haar moeder, dat zij tegen de heersende cultuur in, het aanbod vriendelijk maar beslist van de hand wees.

Het vertrek was traumatisch. Een jaar lang wachten op het sein dat het gezin mocht gaan. Een jaar waarin de kinderen vaak niet buiten mochten spelen, want als het bericht kwam, moesten ze ogenblikkelijk vertrekken. En als het dan eindelijk zover is, op Sina’s achtste verjaardag, gaat het toch anders dan verwacht:

‘We gaan, trek gauw jassen en schoenen aan, het is tijd.’ Mijn vader pakt de slee, duidt met zijn hand dat wij erop moeten gaan zitten en begint te lopen. Het is donker, ik hoor het knarsen van zijn voetstappen in de diepe sneeuw.
Met mijn armen vast om mijn zus heen, kijk ik terug naar de sporen die onze slee achterlaat.
‘We gingen toch met een auto?’ vraag ik.
‘Er ligt te veel sneeuw, we moeten lopen,’ antwoord mijn moeder
‘Is het daar erg donker?’
‘Ja, even wel.’
‘Vieren we mijn verjaardag daar?’
‘Je moet nu stil zijn.’

Sina’s allereerste tentoonstelling was in een buurtcentrum aan het Mercatorplein in Amsterdam, vele jaren geleden, lang voordat zij aan haar studie begon. Ik was onder de indruk van de ernst en de menselijkheid van haar werk. Ook toen al stonden mensen centraal, maar de afbeeldingen waren nog sterk vertellend, illustratief van aard. Opvallend was ook toen al het zeer bescheiden gebruik van kleur.

Dit eerste werk, en ook veel van haar latere werk, leek mij zielsverwant aan twee wel heel uiteenlopende kunstenaars, Anselm Kiefer en Käthe Kollwitz. Als zij samen een kind zouden hebben gehad, was dat Sina Fischer geweest. ‘Zielsverwant’, want uiterlijke overeenkomsten zijn er lang niet altijd. Je moet dieper kijken om de spirituele verwantschap te ontdekken.

Van haar ‘moeder’ Käthe Kollwitz erfde Sina het mededogen, de kritische houding ten opzichte van de bestaande verhoudingen en het vermogen deze op een zeer persoonlijke wijze vorm te geven in haar kunst.

Van haar ‘vader’ Anselm Kiefer erfde zij het vermogen om door monochrome of zeer bescheiden gekleurde beelden de nachtmerrie van het totalitarisme voelbaar te maken. Tegelijkertijd sluit deze zuinigheid met kleuren aan bij haar leven in de DDR. Dit is wat Sina’s werk voor mij zo waardevol maakt: dat het niet bang is om schoonheid te zien waar die is. Of het nu de Oost-Berlijnse huizen met hun littekens van kogelwonden zijn of het in zwart-wit getekende gezicht van een dromend kind, waar betekenis is, is schoonheid te vinden.

De zes pasteltekeningen zijn meer dan levensgrote portretten van kinderen die in iets verdiept zijn. Het formaat brengt ons dicht op de huid van de kinderen, maar de gesuggereerde intimiteit is slechts schijn. De kinderen onttrekken zich bij nader onderzoek aan de vragende blik van de toeschouwer.

Die toeschouwer wil weten, wil het geheim ontsluieren. Maar hoe dichtbij hij ook komt, het kind geeft zijn geheim niet prijs. De vragen blijven onbeantwoord.

Elias Canetti, in zijn al genoemde boek Masse und Macht, helpt ons begrijpen waarom deze kinderen ons buitensluiten.
“Alles fragen ist ein Eindringen. Wo es als Mittel der Macht geübt wird, schneidet es wie ein Messer in den Leib der Gefragten.”
Vragen is binnendringen. Vragen is macht uitoefenen. Geen wonder dat de kinderen zich hieraan proberen te onttrekken.

Performing Child I roept vragen op, bij voorbeeld over de rij stoelen achter het kind. Gaat hier zo een commissie zitten die het kind vragen gaat stellen? Of een jury, die het kind zal beoordelen? Of wordt het kind ergens van verdacht en zal het ondervraagd worden? Of zijn wij, de toeschouwers die zich afvragen waarmee het kind bezig is en wat het denkt, misschien degenen die paradoxaal genoeg straks achter hem plaatsnemen op die stoelen om het kind eens duchtig aan de tand te voelen over zijn intenties?

Hoe dan ook: het kind kijkt enigszins verbeten de andere kant op, weliswaar in gedachten verzonken, maar zich tevens bewust van het bekeken worden. Het verzet zich tegen de vragende blikken, als een inwoner van een totalitaire staat, die zijn geheimen moet bewaren en altijd zijn buitenkant gescheiden moet houden van zijn binnenkant.

De vraag is gevaarlijk, niet alleen in de context van een totalitair systeem: er kan nog een vraag komen, en nog één. En elke keer wordt men gedwongen iets meer van zichzelf prijs te geven. Zelfs tussen geliefden is er weerzin tegen de dwingende vraag.

“Waar denk je aan?”
“O, niets.”

Als daarop een tweede, indringender vraag volgt, en nog een, ontwikkelt zich een strijd om de macht: de macht om alles wat je wilt weten ‘eruit te trekken’ of die om de eigen gedachten ‘voor zich’ te houden.

In Performing Child II lijkt het kind gestoord in zijn spel; zijn afwijzende gezicht toont tegelijkertijd zijn kwetsbaarheid, alsof het weet dat het vragen niet zal ophouden voor de vrager antwoord heeft gekregen. Immers, weer volgens Canetti:

“Fragen sind auf Antworte bedacht, solche, auf die keine Antwort erfolgt, sind wie in die Luft verschossenen Pfeile.”

Agressieve beeldspraak, die geheel past in het beeld van strijd en jacht dat Canetti verschillende keren gebruikt als het over vragen gaat. De pijlen die geen doel raken, zijn een nederlaag voor de vragensteller, die alles zal doen om dat te voorkomen.

Maar het zwijgen van het kind toont geestelijke kracht tegenover de brute macht van de ondervrager. Het kind beschermt zijn verbeeldingswereld en dwingt ons respect af.

Maar zwijgen isoleert ook: de zwijger staat apart van degenen die spreken. Hij bewaakt zijn geheim, dat met het verstrijken van de tijd groter, zwaarder en betekenisvoller wordt.

Het portret Mauerspiele suggereert heel sterk de tegenstelling tussen fysieke barrières zoals ‘de muur’ die het onmogelijk maakt te zien wat zich aan de andere kant ervan afspeelt, en de lege lucht erboven die er om vraagt gevuld te worden met verbeelding. De muur zelf, als barrière die het uitzicht belemmert, stimuleert de fantasie.

Ook nu mogen wij niet weten wat het kind fantaseert. Het glimlacht weliswaar, maar kijkt ook weg van de toeschouwer.

Een glimlach is een zeer geraffineerde manier om te ontkomen aan de druk van de vragensteller. Een glimlach zegt: ik ben je niet kwaad gezind, maar ik heb niets te zeggen, neem mij vooral niet kwalijk. Naast het zwijgen is het misschien wel de meest effectieve manier om aan het spervuur van vragen te ontkomen. Maar al duidelijk niet meer geheel onschuldig. Er is over nagedacht, zij het nog zo instinctief en onbewust.

De enige onschuldige vragen, zo stelt Canetti, zijn die van het kind. Het portret Kind laat een onschuldig kinderprofiel zien, dat als enige niets te verbergen schijnt te hebben. Het kind is nergens mee bezig; het vraagt zelf al niets meer, want het weet: zijn vragen worden niet gehoord door volwassen oren. Dromen lijkt het ook niet te hebben. Het lijkt door een ervaring te zijn gegaan als die van het jongetje in Goethe’s Erlkönig.

Het jongetje dat doodziek op zijn vader’s schoot zit, die in volle galop het kind naar een arts wil brengen. In Goethe’s gedicht (versterkt door Schubert’s dramatisch-muzikale vormgeving) vraagt de vader het angstige kind wat er is, maar wil het antwoord niet horen. Het kind stelt onschuldige wedervragen: ‘Hoor je dit dan niet? Zie je dat dan niet?’ maar de vader laat het kind alleen in zijn angst, door zijn vragen niet echt te beantwoorden.

Erlkönig, de elfenkoning, maakt hiervan handig gebruik en beoefent de kunst van de verleidende vragen: ‘Wil je dan niet mee, het is zo fijn in mijn wereld en je kunt er de hele tijd spelen.’ Alles behalve onschuldige vragen. Zonder antwoord van de vader is het kind weerloos. Het wil niet mee, maar Erlkönig pakt het kind beet en het sterft. Het is een goed voorbeeld van het verband dat Canetti in zijn onderzoek legt tussen vragen en de jacht.

Maar zo is het niet met het kind in het portret; dat rekent allang niet meer op zinnige antwoorden van volwassenen, laat staan vragen. Het is sceptisch.

Het portret van het kind in het Spiderman-kostuum verleidt bewust tot vragen stellen en onthoudt de toeschouwer net zo bewust een antwoord. Het kind heeft ‘iets’ in zijn handen, die weliswaar een beetje geopend zijn, maar niet genoeg om te zien wat het is.

Plagen is het wapen van de zwakkere, maar alleen als hij weet wat hij doet. Eén verkeerde beweging en zijn geheim wordt zichtbaar. Eén vrijmoedige blik en de vrager wordt een vijand.

Maar daarmee is het kind ook een held geworden: Spiderman in een Oost-Duitse cel, die zijn ondervrager tart, terwijl hij weet dat hij gemarteld zal worden. Maar dankzij zijn bijzondere vermogens als superheld zal hij het toch wel redden. Zelfs tegenover een overmacht als een totalitair systeem.

Fantaseert het kind zijn onmacht weg door Spiderman te worden?

Tote Spinnen. Een raadselachtig beeld dat nog geheimzinniger wordt in combinatie met de titel. Bestudeert het kind een dode spin? En hoe is die spin dan aan haar einde gekomen? Is het kind van Tote Spinnen het bijprodukt van de afdeling Bekentenissenproduktie? De machteloze die zelf tot beul van de nog zwakkere wordt, omdat hij niet kan overleven zonder zich af en toe even machtig te voelen?

Sinds de naziheerschappij in Duitsland en het totalitaire regime in de Sowjetunie weten we meer over de psychologie van het slachtofferschap. Het slachtoffer is getraumatiseerd; dit veroorzaakt ondraaglijke stress die vervolgens een uitweg zoekt en zich vaak afreageert op een (nog) zwakkere.

En zo zijn we weer terug bij Sina Fischer’s centrale thema: het individu tegenover de (totalitaire) macht. In haar scriptie beschrijft zij hoe zij zelf als achtjarige samen met haar zusje wordt verhoord nadat haar ouders het uitreisvisum hebben aangevraagd.

Een vreemde vrouw met donker haar en een lachje op haar mond
kijkt ons aan. Naast me mijn zus. We zitten op twee houten
krukken voor een grote tafel. Het soort tafel dat mijn oma
thuis ook heeft, wat maakt dat ik een beetje ben afgeleid.
Ik moet omhoog kijken wil ik de vrouw zien, moet naar haar op
kijken.
De houten krukjes zijn laag, mijn voeten raken de grond niet.
Mijn zus lukt dat wel. Ze is iets groter.
Het zit niet gemakkelijk en ik begin met mijn benen te
slingeren…heen en weer…heen en weer … de vrouw zegt
dat wij weten waarom we hier zijn en onze ouders niet ….
Ik weet dat niet, wil dat niet weten, slinger harder met mijn
benen tot de vrouw zegt dat ik op moet houden – ik ben immers
niet hier om te spelen…. ze wil dat ik naar haar kijk…
naar haar op kijk. Lachen doet ze niet meer.

Sina Fischer – portretten
Galerie Joghem
Sanquin, Plesmanlaan 125

Advertisement
%d bloggers like this: